Naar inhoud springen

Moby-Dick (boek)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Moby Dick (boek))
Moby-Dick
Titelpagina van de eerste Amerikaanse editie van Moby-Dick, 1851
Titelpagina van de eerste Amerikaanse editie van Moby-Dick, 1851
Oorspronkelijke titel The Whale (VK), Moby-Dick; or, The Whale (VS)
Auteur(s) Herman Melville
Vertaler o.a. Emy Giphart, Helen Knopper, S. Westerdijk, Barber van de Pol
Land Verenigde Staten
Taal Engels
Onderwerp Walvisvaart
Genre Avontuur
Uitgever VS: Harper, VK:Richard Bentley
Uitgegeven VK: 18 oktober 1851, VS: 18 november 1851
Medium Print (Hardback en Paperback)
Portaal  Portaalicoon   Literatuur

Moby-Dick; of, de Walvis is een roman van de Amerikaanse schrijver Herman Melville uit 1851, over de jacht op de witte potvis Moby Dick[a] door kapitein Ahab van de walvisvaarder Pequod, die in een eerdere confrontatie met het dier zijn been heeft verloren. Deze potvis zou zoveel rampen hebben veroorzaakt voor de walvisvaarders dat het dier uitgroeide tot een mythe.

Melville droeg het werk op aan de bevriende schrijver Nathaniel Hawthorne, 'als blijk van mijn bewondering voor zijn begaafdheid'.[b] Hoewel de roman bij verschijning flopte en al snel vergeten was, behoort de openingszin ('Noem me Ismaël') thans tot de bekendste openingen uit de hele wereldliteratuur. In de 20e eeuw verwierf Moby-Dick de reputatie een van de belangrijkste Amerikaanse bijdragen aan de literatuur te zijn.

Het verhaal is gebaseerd op Melvilles eigen ervaringen als walvisvaarder op de Acushnet in 1841. Het slot van de roman is gebaseerd op het lot van de Essex, die in 1820 door een walvis tot zinken werd gebracht. Moby Dick zelf is gebaseerd op de beruchte ongrijpbare witte potvis Mocha Dick, die in de jaren tussen 1810 en 1840 herhaaldelijk de wateren onveilig maakte.

De schrijfstijl kenmerkt zich door een rijke woordenschat, een complexe, barokke zinsbouw, humor, metaforen en symboliek. Tal van registers worden benut, waaronder preken, regionale accenten en hoofdstukken in een stream-of-consciousness-stijl. Elk hoofdstuk vormt een afgeronde eenheid; sommige zijn opgebouwd als een anatomische verhandeling of een pseudo-taxonomie van walvissoorten, andere zijn opgezet als de tekst van een toneelstuk of zelfs een ballet of een alleenspraak. Grote invloed ging dan ook uit van de toneelschrijver Shakespeare, wiens stijl en taal het boek doordesemen. De thematiek betreft de aard en betrouwbaarheid van kennis en waarneming, de vrije wil versus predestinatie, sociale status, het concept van goed en kwaad, en de vraag omtrent het wel of niet bestaan van goden.

Op het laatste moment veranderde Melville de titel van The Whale naar Moby-Dick. De nieuwe titel kwam te laat voor de Britse editie in drie delen, die eerder dan de Amerikaanse verscheen. In de Britse editie ontbrak de epiloog waarin het overleven van Ismaël beschreven wordt. Dit leidde tot kritiek in de recensies, omdat het nu leek alsof het verhaal verteld werd door een verdronken bemanningslid. Ook werd de Britse editie sterk gecensureerd, met name waar het blasfemische en seksuele passages betrof. Zelfs passages over het seksleven van walvissen sneuvelden, terwijl veel blasfemisch opgevatte frasen in feite verwijzingen zijn naar Miltons Paradise Lost. Daarnaast werd alles geschrapt wat maar enigszins als kritiek op de Engelsen kon worden uitgelegd: zo verdween het volledige hoofdstuk 25 over de rol van walvisolie bij de Britse kroningsplechtigheid.

De gemengd ontvangen roman werd geen succes in de 19e eeuw. Op de titelpagina's van Melvilles latere boeken staat wel vermeld dat hij de auteur van Typee was, maar niet van Moby-Dick. Na de Eerste Wereldoorlog nam de studie van de Amerikaanse literatuur een aanvang, en in de jaren na de herdenking van Melvilles honderdste geboortedag steeg zijn reputatie gestaag en in het bijzonder die van Moby-Dick.

Illustratie uit een vroege editie van Moby-Dick

In een decembermaand besluit Ismaël, een voormalige leraar, om zich aan te melden voor de walvisjacht. Hij reist van zijn woonplaats New York naar Nantucket in Massachusetts. In New Bedford logeert hij in de herberg De Walvis, waar hij noodgedwongen een bed deelt met een harpoenier, een getatoeëerde Polynesische prins genaamd Queequeg, wiens vader de koning was van het eiland Rokovoko. Al snel worden de twee boezemvrienden.

De volgende ochtend gaat Ismaël ter kerke en hoort hij Vader Mapple preken over Jona. Op maandag arriveren de twee te Nantucket, waar ze verblijven in logement De Traanpotten. Dinsdag onderhandelt Ismaël met de eigenaren van de walvisvaarder Pequod, Bildad en Peleg, om zich aan te melden voor de reis. Queequeg blijft op hun kamer om een ramadan te houden. Ismaël wenst de kapitein te zien, maar die is ziek. Peleg schetst een beeld van de kapitein, die Achab heet, "een kostelijke, goddeloze, goddelijke man”. Achab is onvergelijkbaar met anderen, “hij is Achab, jongen; en Achab, weet ge, was vanouds een gekroonde koning!” Op zijn laatste reis heeft een walvis zijn been ontnomen en sindsdien is Achab “verschrikkelijk humeurig en woest soms; maar dat gaat allemaal wel voorbij.” Hij mag dan geteisterd en beproefd zijn, “Achab heeft zijn menselijkheden!"

De volgende dag wordt ook Queequeg aangenomen. Op hun weg terug ontmoet het duo een in lompen gehulde oude ziener, Elia, die vraagt of er op de monsterrol, het formulier van aanmonsteren, nog iets over hun zielen stond. Mochten ze geen ziel hebben, dan is die van Achab groot genoeg om een tekort bij anderen op te vullen, gaat hij verder, waarna hij over “die ouwe donderaar” vertelt. Jaren geleden heeft Achab eens drie dagen en nachten voor lijk gelegen en was hij betrokken bij een dodelijk handgemeen met een Spanjaard voor een altaar te Santa, en heeft in een zilveren kalebas staan spugen. Het verlies van zijn been zou zijn voorzegd.

Niemand weet van deze mysterieuze zaken. Dan begint Elia over hun aanstaande reis: “wat er te gebeuren staat, gebeurt toch; en dan nog, misschien blijft het wel uit ook. Hoe dan ook, alles staat al vast hoe het komen gaat.” Op Kerstochtend kijkt het duo toe hoe de voorraad voor een reis van drie à vier jaar aan boord wordt gebracht. Ook komen vier of vijf geheimzinnige figuren aan boord. Op een koude Kerstdag sturen Peleg en Bildad de Pequod de haven uit.

Achab bevecht Moby Dick

Achab maakt op Ismaël vanaf het begin een vreemde indruk. Hij is nergens te bekennen als de rest van de bemanning inscheept en tijdens het eerste deel van de reis verlaat hij bijna nooit zijn hut. Wanneer Achab zich eindelijk vertoont, is Ismaël duidelijk geïntimideerd door diens uiterlijk met een kunstbeen van potvisbot. Achab is op jacht naar Moby Dick, een witte potvis waaraan hij op zijn vorige vaart zijn been verloor. Achab is vastbesloten het beest te vinden en wraak te nemen. Hij laat zich daarbij door niets of niemand tegenhouden. Omdat Achab wel begreep dat de eigenaren van de Pequod walvissen wilden bejagen voor de winst in plaats van voor wraak, heeft hij in het geheim zijn eigen crew mee aan boord genomen. Een van hen is de mysterieuze harpoenier Fedallah.

Tijdens de reis ontmoet de Pequod negen andere schepen, waarmee de bemanning vaak ervaringen met Moby Dick uitwisselt. Uiteindelijk komt de Pequod de potvis op het spoor en zet de achtervolging in. Drie dagen lang achtervolgt het schip de potvis, die overal waar hij komt vernielingen aanricht. Fedallah komt om bij een mislukte poging Moby Dick te harpoeneren. Starbuck, de eerste stuurman, blijft proberen Achab om te praten van zijn wraak af te zien, daar het moedwillig volgen van Moby Dick het schip en de bemanning alleen maar schade zal toebrengen. Achab houdt echter voet bij stuk en gaat persoonlijk in een sloep de zee op om Moby Dick te harpoeneren. Het touw van de harpoen wikkelt zich echter om Achabs nek waarop hij door de potvis mee de diepte wordt ingetrokken.

Het moederschip zelf wordt door Moby Dick geramd en zinkt in een draaikolk. Alle bemanningsleden die nog aan boord waren zijn reddeloos verloren. Ismaël weet als enige te overleven door zich vast te klampen aan de doodskist die Queequeg eerder voor zichzelf maakte. Hij wordt uiteindelijk gered door de bemanning van de Rachel, een van de schepen die de Pequod eerder ontmoette.

Moby Dick
De witte potvis waar het verhaal om draait. Hij staat bekend als een uitzonderlijk agressief dier dat al vele schepen heeft aangevallen en onder andere Achabs been heeft afgebeten. Hij wordt vaak gezien als een symbool voor de zee, de natuur, het noodlot en zelfs God.
Ismaël
Matroos op en enig overlevende van de Pequod; jaren later verteller van het verhaal. Hij vertelt bij aanvang van het boek dat hij het zeeleven opzocht omdat hij zich vervreemd voelde van de menselijke samenleving. Hij wordt tegenwoordig vaak gezien als toonbeeld van sociale buitenstaanders in verhalen, zoals wezen en verbannen mensen. Ismaël is in het boek Genesis de oudste zoon van Abram.
Achab
In het origineel Ahab, de Engelstalige naam van de koning van Israël. De kapitein van de Pequod. Hij staat bekend als een tiran met een enorme obsessie voor zijn wraak op Moby Dick. Zijn moeder was een weduwe die stierf toen hij twaalf maanden oud was. De oude Indiaanse vrouw Tistig heeft voorzegd dat zijn naam een voorspelling in zich draagt. Op zijn 18e begon hij met de walvisjacht en ten tijde van het verhaal zit hij al 40 jaar in het vak, zodat hij ongeveer 58 moet zijn. Drie reizen terug is hij getrouwd met een veel jongere vrouw, met wie hij een klein kind heeft. Achab vertoont veel kenmerken van de typische tragische held; hij is op zich geen slecht mens, maar zijn fanatisme wordt hem uiteindelijk fataal. Hij heet naar de slechte koning Achab van Israël.
Vader Mapple
Een voormalige walvisvaarder en predikant van de New Bedford Whaleman's Chapel
Elia
Een oude ziener die Ismaël en Queequeg waarschuwt voor Achab. Elia was een van de grootste profeten van Israël en een tegenstander van koning Achab.
Starbuck
De jonge eerste stuurman van de Pequod. Van hem is enkel bekend dat hij getrouwd is en een zoon heeft. Van alle bemanningsleden is hij het meest tegen het feit dat Achab Moby Dick enkel wil opjagen uit wraak, daar volgens hem Moby Dick niets te verwijten valt; dieren hebben immers geen besef van rede. Zijn pogingen Achab om te praten zijn tevergeefs.
Stubb
Tweede stuurman
Flask
Derde stuurman
Fleece
De zwarte scheepskok
Pip
De zwarte scheepsjongen, klein van stuk, uit Connecticut
Queequeg
Een goede vriend van Ismaël. Hij komt van het fictieve eiland Rokovoko in de Zuidzee en is de zoon van de hoofdman van een kannibalenstam. Hij wordt omschreven als een personage dat tussen de beschaving en “wilden” in valt.
Tashtego
Harpoenier, Wampanoag
Daggoo
Harpoenier, is enorm lang en afkomstig uit een West-Afrikaanse kustplaats
Fedallah
Een harpoenier die door Achab aan boord is gehaald om hem te helpen bij de jacht op Moby Dick. Hij is een Parsi. Hij kan net als Achab erg intimiderend overkomen en wordt door de bemanning zelfs gezien als de duivel in de gedaante van een mens.

Het is niet met zekerheid te zeggen wanneer de conceptie van het boek bij Melville opkwam. Melvilles belevenissen op een walvisvaarder in 1841 vormen de basis van het boek. Een van de door Melville gebruikte bronnen is J. Ross Browne, Etchings of a Whaling Cruise (1846). Melville recenseerde dit boek voor de Literary World van 6 maart 1847. Gewoonlijk beschouwen onderzoekers de lente van 1850 als de periode waarin Melville met het schrijven van het boek begon.[1] In die tijd verwittigde Melville zijn uitgever dat hij in de herfst van dat jaar een avonturenboek over de walvisvaart af zou hebben. Uiteindelijk duurde het een jaar langer.

Autobiografische elementen

[bewerken | brontekst bewerken]

De basis voor de roman zijn Melvilles eigen ervaringen op walvisvaarders in 1840-1841 en 1842. Volgens Wilson Heflin, die het meeste onderzoek aangaande Melvilles loopbaan als zeeman heeft verricht, monsterde Melville met Kerstmis 1840 aan op de Acushnet, een toen nieuwe walvisvaarder die aan haar eerste reis begon onder leiding van kapitein Valentine Pease.

Volgens de bewaard gebleven lijst van bemanningsleden bestonden deze bij vertrek uit vier gezagvoerders (behalve de kapitein een eerste en tweede officier, en een derde maat), vier specialisten, waaronder een zwarte kok, en zestien manschappen. Onder deze laatste groep bevonden zich Melville zelf en de eveneens 21-jarige Richard T. Greene, die later samen zouden deserteren en het avontuur beleven dat Melville in zijn debuut Typee beschreef.

De bemanning telde vijf buitenlanders, vier Portugezen en de Schotse timmerman. De rest waren (genaturaliseerde) Amerikanen, waaronder drie zwarten: twee gewone zeelieden en de scheepskok. Een derde van de bemanning had niet eerder op een walvisvaarder gevaren.[2]

Bronnen over walvissen en walvisjacht

[bewerken | brontekst bewerken]
Mocha Dick was een witte walvis die begin 19e eeuw regelmatig in de omgeving van het Zuid-Amerikaanse eiland Mocha werd waargenomen.

Enkele van de sensationeelste aspecten zijn gebaseerd op historische gebeurtenissen. De witte walvis Moby Dick zelf is tot de naam aan toe geïnspireerd op de beschrijvingen van de witte potvis Mocha Dick.[3] Ook het tot zinken brengen van de Pequod door Moby Dick is geen ongeloofwaardige fantasie, maar gemodelleerd naar het ware verslag van de door een walvis getorpedeerde en tot zinken gebrachte walvisvaarder Essex. Daarnaast gebruikte Melville een reeks van andere walvisboeken om de cetologische hoofdstukken te kunnen schrijven. Toen hij de roman aan het schrijven was, maakte Melville kennis met de auteur Nathaniel Hawthorne.

Vijf boeken vormen Melvilles belangrijkste bronnen voor de hoofdstukken over walviskunde:

  1. de belangrijkste bron is het destijds gezaghebbende boek van Thomas Beale, Natural History of the Sperm Whale uit 1843. Melville schafte het boek aan op 10 juli 1850. De belangrijkste ontlening is de organisatie van informatie in reeksen van hoofdstukken.[4]
  2. Daarna komt Frederick Debell Bennett, A Whaling Voyage Round the Globe, from the Year 1833 to 1836 (1840). Ook aan Bennett ontleende Melville de distributie van informatie in hoofdstukken, zij het in mindere mate dan aan Beale.[5]
  3. De derde bron is J. Ross Browne, Etchings of a Whaling Cruise, with Notes of a Sojourn on the Island of Zanzibar. To Which is Appended a Brief History of the Whale Fishery: Its Past and Present Condition (1846). Enkele passages uit dit boek komen sterk overeen met passages in Moby-Dick.
  4. De vierde bron is Henry T. Cheever, The Whale and His Captors uit 1850. Hoewel van veel minder belang dan de eerste drie bronnen, hielp de levendige en dramatische schildering van de walvisvaart Melville op minstens twee plaatsen van zijn eigen werk.[6]
  5. Anders dan deze vier handelt de vijfde bron niet over de potvis maar over de Groenlandse walvis: William Scoresby, Jr., An Account of the Arctic Regions with a History and Description of the Northern Whale Fishery uit 1820. Scoresby is een studie van twee boekdelen en werd meteen na publicatie het standaard naslagwerk over de walvisvaart. Melville plunderde het boek, enkele malen in de vorm van satire of parodie, een teken dat zijn oprechte bewondering voor Scoresby niet zonder reserve was. Vincent suggereert dat wellicht het gebrek aan humor van Scoresby was, of de dichtheid aan droge en soms irrelevante gegevens die zijn spotlust opwekten. Maar de meest waarschijnlijke reden is dat Scoresby's Groenlandse walvis de grootste rivaal van de potvis was in de belangstelling van het publiek, zodat Melville zich vanwege zijn campagne om de potvis te verheerlijken verplicht voelde om alles wat betrekking had op Balaena mysticetus uit te lachen. Scoresby, schreef Melville in een drukproef, 'wist niets en zegt niets over de grote potvis, waarmee vergeleken de Groenlandse walvis bijna geen vermelding waard is.'[7]

Het boek is geen louter verslag van een heroïsche jacht op een witte walvis: ook metafysische en kennistheoretische thema's komen aan de orde (de onkenbare werkelijkheid, een onverschillige Schepper), en de spirituele ontwikkeling van de zeelieden.

Matroos Ismaël en verteller Ismaël

[bewerken | brontekst bewerken]
Ismaël (links) en Queequeg zoeken hun weg naar de Pequod

De verteller, Ismaël, is de enige overlevende van de reis van de Pequod. Er zijn dus twee Ismaëls: het personage dat de reis meemaakt en de ouder geworden Ismaël die het verhaal vertelt en zich daarbij van alles voorstelt dat hij als matroos nooit had kunnen weten.

De verteller bedient zich ook van andere genres dan het verhaal: zo zijn enkele hoofdstukken geschreven in de vorm van een toneelstuk, andere bestaan geheel uit alleenspraken van de hoogsten in rang als Achab en Stubb, weer andere zijn essayistische beschouwingen van Ismaël over de walvis en de betekenis van zijn witte kleur.

Achab als complexe allegorische figuur

[bewerken | brontekst bewerken]

De eenbenige kapitein Achab is de initiator en het middelpunt van verbazingwekkende avonturen. Hij vervult verscheidene allegorische rollen die elkaar aanvullen en nuanceren. Zo heeft hij trekken van de Bijbelse koning Achab naar wie hij genoemd is, van Satan uit het epische gedicht Paradise Lost van John Milton, van de mythologische figuren Prometheus, Oedipus (het hoofdstuk waarin Achab het hoofd van een walvis consulteert heet De sfinx) en Narcissus (met zijn mysterieuze assistent Fedallah als zijn Echo), van Shakespeares koning Lear (met Pip als zijn nar).

Deze rollen werken op elkaar in. Zo benadrukt de vergelijking met Oedipus Achabs onwetendheid en gebrek aan zelfkennis, terwijl die met Narcissus de psychologische redenen daarvoor levert.

De ontmoetingen met de andere schepen

[bewerken | brontekst bewerken]

Een belangrijk structurerend element is de serie van negen ontmoetingen met andere schepen, die op drie manieren van belang zijn. In de eerste plaats de distributie over het verhaal. De eerste twee ontmoetingen en de laatste twee doen zich kort na elkaar voor. De centrale groep van vijf ontmoetingen kennen een tussenruimte van ongeveer twaalf hoofdstukken. Aldus ontstaat een soort geraamte waaraan het vlees van het boek kan worden opgehangen.

In de tweede plaats moet Achabs gedrag tijdens de ontmoetingen worden genoemd. De ontmoetingen vertonen de stijgende lijn van zijn maniakale obsessie, zodat de ontmoetingen de climactische ontwikkeling van zijn monomanie laten zien. Ten derde de reactie van Ismaël, die, anders dan Achab, elk schip individueel beschouwt en de betekenis ervan probeert te duiden.

Daarnaast hebben de schepen een allegorische functie. Zo is een schip de Jerobeam genaamd: de Bijbelse Jerobeam was de voorganger van koning Achab. De kapitein ervan, Gabriel, heeft een profetische boodschap voor alle volgende schepen, de Samuel Enderby, de Rachel, de Delight en de Pequod. Geen van die schepen werd geheel vernietigd, omdat de kapiteins niet de monomanie van Achab bezaten en zo benadrukt het lot van de Jeroboam de structurele parallel tussen Achab en zijn Bijbelse naamgenoot: “Ahab did more to provoke the Lord God of Israel to anger than all the kings of Israel that were before him” (I Koningen 16:33).[8]

De schrijfstijl is complex, zelfs barok te noemen. Het vocabulaire is rijk en de zinnen zijn vaak lang; niet zelden bestrijkt een zin een hele alinea. Het is alsof de confrontatie met Shakespeare Melville eindelijk het gereedschap opleverde om de in hem levende conceptie vorm te geven. Melville echoot niet alleen Shakespeares eigen woorden, maar heeft diens taalvermogen geheel geabsorbeerd en productief gemaakt, dat wil zeggen dat woorden en frasen uit Moby-Dick shakespeariaans zijn zonder dat ze bij Shakespeare zelf teruggevonden kunnen worden.

De Bijbel is een andere belangrijke invloedsfactor, met name de profeten. Moby-Dick zit vol met onheilspellende vooruitwijzingen en bevat ook enkele profeetachtige personages, zoals de oude squaw Tistig, Elijah en Fedallah. De taal van de King James Version laat zich op elke bladzijde aanwijzen. Daarnaast is ruim sprake van allusies, beeldspraak en homerische vergelijkingen.

Verwantschap en verwijzingen

[bewerken | brontekst bewerken]
Afbeelding van de walvisvaart uit het boek Captain Cook's First, Second, Third and Last Voyages

De roman vertoont thematische verwantschap met de klassieke en moderne literatuur zoals Oedipus en Dante Alighieri's Divina Commedia en tevens met de Bijbelboeken Jona (over de man die door een walvis werd opgeslokt) en Job (over de man die vragen stelde naar het wezen van de Schepper en de schepping en over de man die als enige een ramp overleefde en kon vertellen wat er gebeurd was). Belangrijk is ook de naamgeving van de hoofdpersoon Achab als verwijzing naar de oudtestamentische koning Achab die zich verzette tegen God. De verteller Ismaël is genoemd naar de zoon van Abraham en de slavin Hagar: zijn naam betekent veelzeggend "God luistert".

Publicatiegeschiedenis[9]

[bewerken | brontekst bewerken]

Melville had nog geen uitgever gevonden toen hij in de zomer van 1851 het boek liet zetten. In de 19e eeuw hadden sommige auteurs zelf de platen met het zetsel van hun werk in bezit, zodat ze een uitgever die hun werk wilde heruitgeven eenvoudig van dienst konden zijn. Het lijkt erop dat ook Melville iets dergelijks voor ogen stond. Uiteindelijk bereikte hij voor de Amerikaanse uitgave een overeenkomst met Harper, de uitgever van zijn eerdere boeken. Ook de Britse uitgever Richard Bentley was dezelfde als voor zijn vorige vier boeken, dus allemaal behalve Typee.

In deze periode was nog niet vastgelegd hoe het auteursrecht van de Britse uitgave van een Amerikaans werk lag en er verschenen dan ook veel piratenedities van Amerikaanse werken. De normale procedure om het auteursrecht toch zo zeker mogelijk te stellen was om de Engelse uitgave eerder te laten verschijnen dan de Amerikaanse: dit bewees dat sprake was van een echte overeenkomst, want het was uiteraard onmogelijk om een pirateneditie te maken van niet eerder verschenen werk.

Melville schreef Bentley op 20 juli dat de laatste vellen van zijn boek door de drukpers gingen en hij stuurde de proefvellen op 10 september naar Engeland. In de tussentijd had hij enkele weken om deze proeven te corrigeren. Melvilles handschrift is berucht om de moeilijke leesbaarheid en de platen van Moby-Dick vertonen dan ook veel leesfouten, naast de gebruikelijke zetfouten. Melville corrigeerde de drukproeven die naar Bentley gestuurd werden als kopij voor de Engelse editie. Omdat het boek dus overzee opnieuw gezet zou worden, nam hij ook de vrijheid om aanvullingen en herzieningen te noteren. De belangrijkste daarvan is een voetnoot in hoofdstuk 87 betreffende het woord 'gally' (vergruwelen), waarin een citaat uit Shakespeares Koning Lear voorkomt.

Britse censuur

[bewerken | brontekst bewerken]

Bentley, die het boek in drie luxedelen als 'driedekker' zou uitgeven, liet de proefvellen bewerken door een redacteur, die nogal wat wijzigingen aanbracht. De belangrijkste hiervan betreft censuur. Vooral passages die blasfemisch gevonden werden, werden geschrapt of herschreven. Tekstbezorger Tanselle rekent meer dan 1200 geschrapte woorden tot censuur van deze categorie. In hoofdstuk 28 staat bijvoorbeeld: “Achab stond voor hen met een gezicht waarvan een kruisiging afstraalde”; dit werd gewijzigd in “met een kennelijke eeuwige kwelling in zijn gezicht”. Wanneer de Pequod aan het slot van de roman zinkt, hamert Tashtego een vogel aan de mast, wat het dier onder “aartsengelgekrijs” ondergaat. Dit werd gewijzigd in “onaards gekrijs”. Italiaanse schilderijen van Christus mochten niet diens “tweeslachtige vormen” (“hermaphroditical”) vertonen (hoofdstuk 86). Bijbelse figuren mochten niet het voorwerp van onflatteuze vergelijking zijn, noch mocht er aan hen op onserieuze wijze gerefereerd worden. Hen in verband brengen met seksuele activiteiten was al helemaal ondenkbaar. Een mannetjespotvis te midden van vele vrouwtjes mocht dus niet vergeleken worden met “vrome Salomo, te midden van diens duizend bijvrouwen” (hoofdstuk 88).

Een tweede categorie van censuur betrof seksueel commentaar, ook als dat over walvissen ging. Een oude walvis “waarschuwt elke jonge Leviathan aan de hand van zijn eigen liefdesdwalingen”, aldus hoofdstuk 88: het laatste woord werd veranderd in “jeugdige fouten”. Wanneer Ismaël in hoofdstuk 3 het bed met een harpoenier moet delen en bezorgd is dat diens ondergoed “niet van de properste soort” zou zijn, sneuvelde die hygiënische overweging.

Een derde en laatste categorie van censuur betrof passages die hetzij kleinerend over Britse monarchen, hetzij een kritiek op de Engelsen leken te zijn. Hoofdstuk 25 werd geheel geschrapt, omdat dit handelt over Ismaëls vermoedens aangaande het met walvisolie gezalfde hoofd van de Britse monarch tijdens zijn kroning (Ismaël vergelijkt het hoofd met een slaschotel).

Ten slotte bemoeide de Britse redacteur zich met grammaticale en stilistische kwesties, waarbij op tal van plaatsen een enkelvoud in een meervoud werd omgezet, een tegenwoordige tijdsvorm in een verleden tijd, dit alles in wat Tanselle omschrijft als “een zeer conservatieve opvatting van de regels voor "correctheid"”. Veel veranderingen maken zo weinig uit dat men zich af kan vragen waarom iemand er de moeite voor nam. Ook werden uitspraken voorzichtiger en minder assertief gemaakt. Bij dit overzicht is niet meegerekend de routinematige omzetting van Amerikaanse naar Britse spelling.

Overige verschillen tussen de edities

[bewerken | brontekst bewerken]

Het opvallendste verschil tussen de edities betreft de titel. Nadat hij de kopij al naar Bentley had gestuurd wijzigde Melville de titel van The Whale naar Moby-Dick. Wanneer dit precies gebeurde staat niet vast, maar wel moet het op het allerlaatste moment zijn geweest, want het oktobernummer van Harper's New Monthly Magazine kondigde het boek nog steeds aan onder de oude titel. Ook Bentley had al voor het boek geadverteerd. Toch zag hij kans om de nieuwe titel te vermelden in het voorwerk van het eerste deel. Harper voerde wel de nieuwe titel, maar in combinatie met de oorspronkelijke om het verband met de advertenties en aankondigingen niet te verliezen.

Een ander groot verschil is de plaats van het voorwerk, de etymologie en de tientallen aanhalingen uit de Bijbel en de wereldliteratuur die op walvissen betrekking hebben, desnoods nadat Ismaël ze in die richting had aangepast. In de Britse editie zijn die onder de kop 'Appendix' achteraan geplaatst. Deze verzameling bevat twee citaten uit Paradise Lost; het tweede verscheen op het titelblad van elk der drie Britse delen. Tanselle neemt aan dat Bentley Melville hiermee enige compensatie wilde bieden voor het achterin zetten van wat vooraan behoorde te staan. In dat geval is het citaat dus niet Melvilles keuze en hoeft er geen groter belang aan te worden toegekend dan aan de andere. Het ligt voor de hand dat Bentley gewoon het voornaamste werk waaruit geciteerd werd uitkoos, voor een Engels publiek is Miltons epos een logische selectie.

Een laatste belangrijk verschil is het ontbreken van de epiloog in de Britse editie. Er zijn te veel variabelen in het spel om de reden hiervan te kunnen achterhalen, maar Tanselle sluit wel uit dat de epiloog nog niet geschreven was toen Melville de proeven naar Bentley verzond. Niet alleen verklaart de epiloog hoe Ismaël heeft kunnen overleven om zijn verhaal te doen, ook wijst de laatste zin van hoofdstuk 93 duidelijk vooruit naar de epiloog. Aangezien er ook helemaal niets in staat dat zich voor censuur leent, ziet Tanselle maar twee serieuze mogelijkheden: of de epiloog is weggelaten bij het naar achteren verplaatsen van het voorwerk, of deze is in Bentleys kantoor op een verkeerde plaats opgeborgen. In het laatste geval is het moeilijk om uit het losse vel met de epiloog af te leiden bij welke kopij het hoort: in de tekst komt geen enkele naam van een personage of het schip voor en ook ontbreekt een paginanummer. Het ontbreken had grote gevolgen voor de receptie, want zonder de epiloog lijkt het alsof Ismaël met het schip is verdronken en dus niet enkele jaren later zijn verhaal had kunnen doen.

Contemporaine recensenten van The Whale maakten zich er vrolijk over dat het werk wordt verteld door een personage dat met de rest van de bemanning verdronken zou zijn. Melville werd op veelal schampere toon amateurisme verweten. In deze periode was het gebruikelijk om Engelse recensies te herdrukken in Amerikaanse periodieken, zodat de Amerikaanse lezers kennis konden nemen van een grote compositiefout die zich helemaal niet voordeed in de editie die bij hen in de boekwinkels lag. Vanwege het grote verschil tussen beide uitgaven is het zinvol de Britse en de Amerikaanse receptie gescheiden te beschrijven.[10]

The Whale kreeg in Londen buitengewone aandacht van ervaren critici in kranten, maandbladen en kwartaaltijdschriften. Melville-kenner Hershel Parker omschrijft de eenentwintig bekende Engelse en Ierse recensies als "allemaal vakkundig, en vele zijn briljante reacties op wat duidelijk werd gezien als een opmerkelijk boek."[11] Over het algemeen beschouwde de Engelse kritiek het boek als "een fenomenaal literair werk, een filosofische, metafysische, en poëtische roman."[10] Uitgever Bentley verzamelde de beste citaten uit de eerste recensies voor een advertentie die op 14 november in de Londense Morning Post verscheen.

Het gros van de Amerikaanse recensies van Moby-Dick daarentegen was afkomstig van amateurs en van gewone journalisten zonder literaire expertise; slechts een handvol was van gespecialiseerde critici en zelfs de beste daarvan lieten zich meer door morele dan door esthetische principes leiden. In plaats van de literaire aspecten was het vooral de praktische informatie over de walvisvisvangst die in Amerika de aandacht trok. Daarnaast had Melville de pech dat uitgerekend de wrokkige, negatieve besprekingen in de Engelse tijdschriften Athenaeum en Spectator de enige twee waren die in Amerika zo wijd en zijd werden herdrukt en geciteerd dat ze deel uitmaken van de Amerikaanse receptiegeschiedenis. Zo ontging het het Amerikaanse leespubliek dat The Whale in Londen veel aandacht had gekregen, laat staan positieve aandacht.[12]

Kort voordat het boek verscheen stond het onderwerp ervan in de belangstelling, doordat een walvis het schip Ann Alexander tot zinken had gebracht. Over dit incident handelt een groot deel van de eerste aflevering van de recensie die in twee delen in de Literary World verscheen, op 15 en 22 november, het tijdschrift dat in 1850 Melvilles essay Hawthorne and His Mosses had gepubliceerd. De anonieme recensie wordt toegeschreven aan Evert Duyckinck, een bekende van Melville.[13] De tweede aflevering heeft een afkeurende toon en Duyckinck waarschuwt de lezers voor de volgens hem niet-godsdienstige tendens in Moby-Dick (enkele jaren eerder was Duyckinck al geschokt door Melvilles beroemd geworden brief waarin hij Shakespeare vrijuit met Christus vergeleek). Duyckinck zag er een combinatie van drie boeken in, waarvan het eerste, een grondig verslag over de potvis, hem het meest beviel, zodat hij er weinig woorden aan besteedde. Het tweede boek, de avonturen van de bemanning van de Pequod, beviel hem allerminst, omdat de personages een weinig realistische indruk maakten en, erger nog, de spreekbuis waren voor onwelvoeglijke religieuze overwegingen. Het derde boek houdt het midden tussen essay en rapsodie en is afkeuringswaardig vanwege het gebrek aan respect waarmee de meest heilige opvattingen over het leven geweld werden aangedaan en onderwerp van speculatie werden gemaakt.[14] De recensie beïnvloedde latere recensies en gaf daarmee het startschot voor een kritische ontvangst. Dat wekte Melvilles woede op, die van zijn volgende werk, de roman Pierre; or, The Ambiguities (Pierre; of de dubbelzinnigheden) (1852), een bittere satire maakte van het Amerikaanse literaire wereldje.[15]

Op 1 december schreef Hawthorne, aan wie het boek was opgedragen, aan Evert Duyckinck een enthousiaste brief over Moby-Dick en tegelijk een protest tegen de recensie.[c]

Wat een boek heeft Melville geschreven! Het geeft mij het idee van een veel grotere kracht dan zijn eerdere werken. Het wil mij voorkomen dat de recensie ervan in de Literary World geen recht deed aan de sterkste kanten ervan.[16]

Binnen het jaar na Melvilles dood in 1891 werd Moby-Dick herdrukt, net als de romans Typee, Omoo en Mardi. Desondanks toonden weinig New Yorkse literaire kringen de daaropvolgende 25 jaar interesse in Melvilles werken. Slechts enkele critici besteedden serieus aandacht aan Moby-Dick.[17]

In de 20e eeuw verwierf het boek de reputatie van Great American Novel. De Amerikaanse auteur Carl Van Doren prees Moby-Dick in 1921 als "een van de beste Amerikaanse avonturenromans", in zijn studie The American Novel. De Britse auteur D.H. Lawrence prees in zijn invloedrijke Studies in Classic American Literature de originaliteit en waarde van Amerikaanse auteurs, onder wie Melville. Lawrence bezag Moby-Dick als een werk van de eerste orde, ondanks het feit dat de gecensureerde Britse editie zonder epiloog werd gebruikt.[17] Hij noemde het werk "een van de vreemdste en prachtige boeken ter wereld" en "het grootste boek over de zee ooit geschreven".[18] Sindsdien verschenen diverse herdrukken, te beginnen met een uitgave van Modern Library in 1926.[19]

Bewerkingen en vertalingen

[bewerken | brontekst bewerken]

Nederlandstalige vertalingen

[bewerken | brontekst bewerken]

In de 20e eeuw zijn tal van, veelal ingekorte, Nederlandse vertalingen van de roman verschenen. De grootste verspreiding heeft de veel herdrukte en nog steeds leverbare vertaling van Emy Giphart uit 1960. De opgave hieronder vermeldt alleen de volledige vertalingen van de tekst, met een voorbehoud wat het voorwerk betreft.[d] In de eerste vertaling, uit 1929, is het voorwerk met de vele motto's achteraan afgedrukt.

Gregory Peck als Achab in John Hustons Moby Dick (1956)
  • Moby-Dick is meerdere malen bewerkt voor radio en toneel, zoals:
  • In 2004 bracht de Amerikaanse band Mastodon het conceptalbum Leviathan uit, dat losjes gebaseerd is op Moby-Dick.
  • De keten Starbucks is genoemd naar het personage Starbuck uit Moby Dick.[27]
[bewerken | brontekst bewerken]
Zie de categorie Moby Dick van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.