Jump to content

oplossen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From op +‎ lossen, probably a calque.

Compare German lösen and auflösen.

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈɔpˌlɔ.sə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: op‧los‧sen

Verb

[edit]

oplossen

  1. (ergative) to dissolve
  2. (transitive) to solve

Conjugation

[edit]
Conjugation of oplossen (weak, separable)
infinitive oplossen
past singular loste op
past participle opgelost
infinitive oplossen
gerund oplossen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular los op loste op oplos oploste
2nd person sing. (jij) lost op, los op2 loste op oplost oploste
2nd person sing. (u) lost op loste op oplost oploste
2nd person sing. (gij) lost op loste op oplost oploste
3rd person singular lost op loste op oplost oploste
plural lossen op losten op oplossen oplosten
subjunctive sing.1 losse op loste op oplosse oploste
subjunctive plur.1 lossen op losten op oplossen oplosten
imperative sing. los op
imperative plur.1 lost op
participles oplossend opgelost
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: oplos
  • Indonesian: oplos

Anagrams

[edit]